Het onderwijsjaar 2015 kenmerkt zich door de omslag… Niet alleen in het hoger onderwijs, ook in het funderend onderwijs waar leerlingen en ouders de strijd voeren voor een recht op onderwijs voor ieder kind. Aan de basis van het recht op onderwijs, zoals vastgelegd in internationale verdragen, ligt de Universele verklaring van de rechten van de mens (UVRM). De opstellers van het UVRM beschouwden onder meer het recht tot zelfontplooiing als de basis voor de andere fundamentele rechten en vrijheden. De gedachte was dat onderwijsrechten zou bijdragen aan de totstandkoming van een vrije en democratische samenleving waardoor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verder kunnen worden verwezenlijkt. Het onderwijsstelsel lijkt nog maar met mate aan die oude doelstelling te kunnen voldoen. Het onderwijs staat in alle sectoren onder druk; het stelsel likt haar wonden want blijkt niet meer bestand tegen de eisen van deze tijd.
Ik wil dit illustreren aan de hand van een drietal, voor mij onvergetelijke momenten.
Het eerste moment was de nacht van 25 februari 2015. Die nacht bracht ik door, hangend op de bank, gekluisterd aan mijn laptop en volledig in de ban van de bezetting van het Maagdenhuis. Mijn angst voor escalatie van de studentenbezetting werd overvleugeld door mijn trots op de studenten die de moed hadden om op te staan in het belang van ons onderwijs. De studenten protesteerden omdat het hoger onderwijs onvoldoende is gericht op persoonlijke ontwikkeling maar lijkt te verworden tot een productiefactor in het belang van economisch rendement. Die nacht stonden deze studenten symbool voor die strijd. Mevrouw Gunning die als bestuursvoorzitter sprak van “ons” Maagdenhuis en vervolgens de studenten de deur wees en studenten die deze haar opdracht negeerden en weigerden om “hun” Maagdenhuis te verlaten. Bekijk hier dat debat in Maagdenhuis 25 februari 2016
Het tweede moment was een gesprek met de Universiteitsraad van de RUG. Op een warme dag in juni 2015 reisde ik naar Groningen, omringd door treinreizigers richting Oerol en Pinkpop. De vertegenwoordigers van de studenten en het personeel waren op zoek naar een nieuw lid voor de Raad van Toezicht dat de moed had om de “ivoren toren” te beklimmen in het belang van het openbaar beleid en de verbondenheid van de geledingen binnen hun universiteit.
Het derde moment vond een half jaar later plaats, in de donkere dagen van december 2015. Ik werd ontboden op het ministerie van Onderwijs. Mijn open vizier en mijn bereidheid om zo nodig stelling te nemen waren reden geweest voor de Universiteitsraad aan de RUG om mij voor te dragen als lid voor de Raad van Toezicht. Voor de benoeming door de minister bleken deze eigenschappen een onoverkomelijke belemmering: ‘Het is voor een minister nu eenmaal niet plezierig als een lid van een raad van toezicht van een van “haar” openbare universiteiten haar beleid publiekelijk aan de kaak stelt’: aldus haar ambtenaren.
Nauwelijks bekomen van de discussies rond de invoering van een leenstelsel in het hoger onderwijs gaven deze drie gebeurtenissen in 2015 mij het afgelopen jaar veel stof tot nadenken. Maar niet alleen in mijn hoofd, ook in het hoofd van vele anderen werd gezocht naar oplossingen voor de vastgelopen verhoudingen in het hoger onderwijs. Een aantal van de producten van al die hersenspinsels zag inmiddels het licht, zoals in maart 2015 het Tienpuntenplan van het College van Bestuur van de UvA (CvB) en in oktober 2016 het eindrapport van de Commissie Democratisering & Decentralisering (D&D). Voor hun inzichten verwijs ik naar hun stukken. Het eindrapport is te vinden op de website van de commissie. Ik beperk mij tot hetgeen door de leden van het College en de commissie tussen de regels kan worden gelezen. Vaak zegt dat meer dan wat er staat geschreven. Immers zijn veranderingen alleen mogelijk als ook wordt benoemd en afgewogen hetgeen er tussen de regels wordt voorondersteld.
Zo symboliseren de voornemens van het CvB om openheid van zaken te bieden en medezeggenschap meer ondersteuning en middelen te geven, enkel de macht van het CvB tegenover de onmacht van de geledingen binnen de medezeggenschap. Immers die openheid, ondersteuning en middelen zijn al decennia onderdeel van het instituut van de medezeggenschap in het onderwijs en zijn ondanks dat nog steeds geen vanzelfsprekendheid. Het is oude wijn in nieuwe zakken. Ook het voornemen om paal en perk te stellen aan tijdelijke arbeidscontracten, door een nieuw percentage af te spreken met de bonden, symboliseert enkel die macht van het CvB om de arbeidsduur te beperken en zal er niet toe leiden dat de verhoudingen worden hersteld. Tussen de regels blijkt de macht en daarmee de onmacht van de gesprekspartner.
Macht kan enkel worden doorbroken door gelijkwaardigheid.
Op het ‘Tienpuntenplan’ van het CvB volgt een logische reactie van de CD&D. Het voorstel om de machtsverhoudingen te doorbreken door het instellen van een Senaat nieuwe stijl als deliberatief forum en een nieuw bestuursmodel om de kans op de implementatie van nieuw beleid mogelijk te maken. Ook de Charter van de UvA symboliseert de onmacht: “De universiteit is een gemeenschap van wetenschappelijk personeel, ondersteunend personeel en studenten waarin argumenten en onderling respect belangrijker zijn dan formele posities en hiërarchie en die recht doet aan verschillen tussen haar leden in ambities, culturele en intellectuele achtergrond alsmede persoonlijke omstandigheden.” Dit vierde deel van de Charter lijkt eerder een wens dan een feit.
Het CvB en de CD&D doen voorstellen die macht en onmacht bespreekbaar maken maar waarmee de ivoren toren niet zal worden beklommen. Daarvoor is meer nodig.
Macht kan enkel worden doorbroken door gelijkwaardigheid. Voorwaarde voor gelijkwaardigheid is onafhankelijkheid. Die onafhankelijkheid ontbreekt zowel bij de docent, met vele tijdelijke contracten, als bij de student die het risico loopt op hoge studieschulden.
In mijn studententijd was er de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB). De WUB uit 1970 transformeerde de universiteit van een “hooglerarenuniversiteit” in een gedemocratiseerde universiteit in de vorm van een “radenuniversiteit”. Studeren was nog betaalbaar, vertraging was geen ramp en een tweede studie was zeker geen uitzondering. Onafhankelijke studenten en docenten waren in de positie om voor hun belangen op te komen. Ik was nog een vrije student, die tijd lijkt voorbij. We leven nu in een periode in het hoger onderwijs waar de angst regeert!
Terecht schrijft de CD&D dan ook in de samenvatting van haar rapport: “In combinatie met een vaak tekortschietende studiefinanciering en de opbouw van aanzienlijke schulden voor ‘langstudeerders’ wordt de strakke opzet van onderwijs door een deel van staf en studenten in verband gebracht met een gevoel van teloorgang van de academische cultuur. Zij vrezen dat een verrijkende, vormende en succesvolle studie dreigt te worden opgeofferd aan rendementsmaatregelen die op zijn zachtst gezegd een wel erg eenzijdige operationalisering zijn van ‘studiesucces’, gemeten in studiepunten en verstrekte diploma’s.”
Angst bij student voor studievertraging en studieschuld, angst bij docent voor verlies van baan en wetenschappelijke vrijheid, angst bij management voor de eigen resultaten en het toezicht vanuit Den Haag. Angst is een slechte raadgever en het onderwijsveld schiet in een kramp. Bestuurders die spreken van “ons Maagdenhuis” of van “haar openbare universiteit” schieten in de verdediging en nemen stelling in. Tweede Kamerleden die klagen over beschadigingen aan het Maagdenhuis in het vuur van de strijd doen aan focusverlegging en gaan voorbij aan hun eigen taak als wetgever; de zorg voor de bescherming van de kwetsbare partijen in het onderwijs.
Voor democratisering in het onderwijs is er meer nodig dan wat meer medezeggenschap, een beetje openbaarheid, een beetje procesbeheersing en veranderde organisatiestructuren. Het gaat om ivoren torens en om de bestorming van een Bastille, zoals een student in de nacht van het Maagdenhuis terecht betoogde tegenover het CvB. Het gaat hier om de vrijheid van onderwijs zoals deze in onze Grondwet is verankerd. Die vrijheid komt het volk toe, niet de bestuurders van onze hogescholen en universiteiten en niet het ministerie van OCW. Dat vraagt om versterking van de posities van de student en de docent, dat vraagt om heroverweging van de autoriteiten in het onderwijs; een omslag in onderwijsbestuur, van ‘top down’ naar dienend leiderschap aan onze onderwijsinstellingen.
Een referendum aan de UvA is dan ook slechts een begin. Het is hoog tijd voor groot onderhoud in het hoger onderwijs. Op microniveau, de rechten van de studenten en docenten, op mesoniveau de beleidsvrijheid van de instelling en op macroniveau de onderwijsvrijheid. Die drie niveaus in het onderwijs bepalen in samenhang met elkaar, als communicerende vaten, de kwaliteit van ons onderwijs. Studenten zullen moeten strijden voor het leerrecht, docenten zullen moeten strijden voor de wetenschappelijke vrijheid en bestuurders van onderwijsinstellingen zullen als de hoeders van de onderwijsvrijheid moeten opstaan tegen een overheid die die vrijheid te zeer beperkt. Het is het parlement dat voor het democratisch debat de ruimte moet bieden; dat is iets anders dan een debat over voorgekookte regeerakkoorden zoals het leenstelsel…
In haar strijd voor democratie heeft het Maagdenhuis blootgelegd waar ons parlement op dit moment tekortschiet. Doordat het recht op onderwijs in onze nationale wetgeving niet is verankerd en studenten en docenten kwetsbaar zijn is de weegschaal uit balans en wordt het onderwijsproces verstoord. De schade die dit tot gevolg heeft is vele malen groter dan de schade aan het Maagdenhuis; ik zie studenten en docenten die al jarenlang de rekening betalen van falend beleid mede door gebrekkige wet- en regelgeving in het onderwijs.
Het onderwijs raakt aan onze fundamentele rechten en vrijheden. Het is de basis van onze democratie en is daarmee een democratisch probleem. Het is ons probleem want het gaat om onze hogescholen en universiteiten en om ons Maagdenhuis. Democratisering en decentraliseren van onderwijsinstellingen biedt binnen de bestaande machtsverhoudingen geen soelaas; onder deze omstandigheden is het niet meer dan een doekje voor het bloeden…
Wij kunnen de problemen in het onderwijs dan ook niet doorschuiven naar docenten en studenten zonder hen eerst in positie te brengen. Kortdurende arbeidscontracten maakt de personeelsgeleding binnen de onderwijsinstelling vleugellam. Posities voor studenten binnen medezeggenschapsraden en studentenorganisaties zijn, wegens hoog oplopende studiekosten, slechts voorbehouden aan enkelen. De inzet van de studenten is slechts van korte duur en kennis en ervaring onder de studenten ontbreekt. Ondersteuning van studenten en personeel biedt daarvoor geen oplossing nu het onderwijsrecht een braakliggend terrein is en kennis slechts voorhanden is onder een handjevol onderwijsjuristen. De totale formatie voor de ontwikkeling van het onderwijsrecht binnen het hoger onderwijs op alle instellingen is niet meer dan één fulltime-equivalent (fte).
Het woord is aan het volk en daarmee aan degenen die hen vertegenwoordigen, het parlement als wetgever. Zolang die wetgever het laat afweten in het onderwijs is er geen recht en zijn studenten en docenten vogelvrij verklaard; dan heerst de macht. In het onderwijs is een machtsstrijd gaande. Het antwoord daarop was een revolutie in het Maagdenhuis maar is uiteindelijk de democratie!