In De taal van de universiteit


Radicale wiskunde


Hoe de taal van de wiskunde de economie overneemt

De tegenstelling die Abram de Swaan ziet tussen het Engels en het Nederlands bestaat ook tussen wiskunde en natuurlijke taal. Niet alleen het Engels, maar ook het oprukken van wiskundige taal in de economie is een groot probleem.

beeld Roland van Dierendonck


Deel of lees later...

Like dit op Facebook

  • Instapaper

Abram de Swaan betoogde eerder op De Omslag dat het Nederlands naast het Engels zijn bestaansrecht moet houden — een betoog dat ik helemaal onderschrijf. Toch denk ik dat het nog verder gestut en gepreciseerd kan worden door de kritiek op een ander probleem toe te passen: het alsmaar toenemende belang van wiskunde in de economische wetenschap. Want als Engels wetenschap al ontoegankelijk maakt, hoe toegankelijk is een door en door wiskundige wetenschap dan wel niet?

Binnen de economische wetenschap moet men, net als in andere sociale wetenschappen, voor goedkeuring van een proefschrift en voor alle academische vervolgstappen in het Engels publiceren in internationale (lees: Amerikaanse) tijdschriften over niet-Nederlandse onderwerpen. Maar hier komt nog iets bij. In de economische wetenschap is wiskunde steeds belangrijker geworden — het vakgebied steeds verder gemathematiseerd. Dat leidt ertoe dat artikelen eerder gepubliceerd worden als ze een (theoretisch) wiskundig of een (empirisch) econometrisch model bevatten. Hiermee samenhangend wordt op universiteiten — en in bijzonder bij zogenaamde onderzoeksmasters — vooral wiskunde en statistiek gedoceerd. Wiskunde die voor wiskundigen zelf overigens niet interessant is, omdat ze vaak gedateerd is. De beste voorbereiding voor een onderzoeksmaster economie is inmiddels dan ook een bachelor wis- of natuurkunde.

De beste voorbereiding voor een onderzoeksmaster economie is een bachelor wis- of natuurkunde.

Wiskunde wordt geacht de discussie te disciplineren door het opleggen van een interne consistentie. Wat daarvan ook zij, het gaat ten koste van de externe validiteit. Wiskundige modellen, hoe complex ze ook lijken, zijn alleen oplosbaar als van veel zaken wordt aangenomen dat ze er niet toe doen. Neem bijvoorbeeld het veelgebruikte Cobb-Douglas model. Dit model vooronderstelt dat het deel van het nationaal inkomen dat arbeid en kapitaal ontvangt, constant is. Piketty heeft laten zien dat dit niet zo is en nooit zo geweest is. Ongelijkheid kan in de standaardmodellen bovendien niet geproblematiseerd worden, omdat er gebruik gemaakt wordt van zogenaamde representative-agent modellen. Daar wordt één agent representatief geacht voor de hele bevolking. Daarmee is ongelijkheid al niet meer aan de analytische orde.

Zo worden ongelijkheid, geopolitiek, bubbels, financiële crises, bankenstelsel en vraaguitval genegeerd in de dominante modellen. Toegegeven, ze worden niet in alle modellen genegeerd, maar ze zijn wel altijd speciale gevallen, modificaties of uitbreidingen. Het gevolg is dat deze zaken nooit in samenhang worden besproken. Toch is dat erg belangrijk. Overheidsschulden kunnen bijvoorbeeld niet los gezien worden van de onmacht van de staat om kapitaal te belasten, wat niet los staat van globalisering en het einde van de Koude Oorlog, wat weer hand in hand ging met financialisering, iets wat — vast niet toevallig — opkwam toen de VS na de kostbare Vietnamoorlog een nieuw verdienmodel nodig had. En zo kunnen we doorgaan.

Toch ontgaat dit de meeste economen. Geopolitiek, klassieke economie (denk aan Ricardo, of aan Marx), Oostenrijkse school (von Hayek, Schumpeter), feministische economie of Keynes worden tenslotte niet onderwezen. Economische geschiedenis — denk aan kapitalisme als historisch fenomeen — wordt genegeerd en ook van Polanyi of Foucault heeft geen econoom ooit hoeven horen.

Nu, wat heeft dit van doen met de door de Swaan geproblematiseerde oppositie tussen het Engels en het Nederlands? Mijn stelling is dat de tegenstelling tussen wiskunde en taal een radicalisering is van de tegenstelling tussen Nederlands en Engels. Wiskunde sluit namelijk een groot publiek uit, terwijl het bij datzelfde publiek de indruk vergroot dat economie wetenschappelijk is. Bovendien werpt de tegenstelling een grote barrière op voor nieuwe (academische) economen, die — als die barrière eenmaal genomen is —  daarna zelf een geïnstitutionaliseerd belang hebben bij het in stand houden van die barrière. Vanwege de grote inspanningen om toe te treden is er verder tijd noch energie om gedachten — laat staan woorden — te wijden aan geschiedenis, politiek of sociologie. Mathematisering is, met andere woorden, een performatieve daad. Ze verandert datgene waar de wiskunde onderdeel van is — in dit geval de bestaande economische wetenschap.

Dat de tegenstelling tussen Nederlands en Engels een probleem is, zou iemand kunnen aanvechten met de opmerking dat toch iedereen Engels kan — hoewel dit onjuist is, want niet iedereen spreekt tenslotte werkelijk Engels. Bij de tegenstelling tussen taal en wiskunde kan je duidelijk niet tegenwerpen dat iedereen de wiskunde toch wel begrijpt. Niet het oprukkende Engels, maar mathematisering van de economische wetenschap is het grote probleem.