In De taal van de universiteit


Engels uit en Nederlands thuis


Over de veramerikanisering van de universiteit

Academisch Engels is het moderne Kerklatijn. Als communicatiemiddel is het een zegen voor de mensheid, als geleerdentaal onderdeel van culturele overheersing en uitsluiting van het Nederlands publiek. Nederlands aan Nederland is het Nederlands. Naast het Engels behoudt dat dus zijn bestaansrecht.

beeld Roland van Dierendonck


Deel of lees later...

Like dit op Facebook

  • Instapaper

Al meer dan vijftig jaar schrijf ik in het Engels en het is nog steeds niet veel soeps. De vorige zin alleen al zou ik zo in het Engels niet kunnen schrijven. Levend Engels, of het nu gesproken of geschreven wordt, in een alledaags of een verheven register, is net als elke andere taal heel moeilijk om tot in de perfectie te leren, als je er niet al van kinds af aan mee bent opgegroeid. Het is juist de taal van de kindertijd die als wier op de kiel meevaart in het volwassen taalgebruik en die kindertaal doe je later niet meer op.

Maar aan de universiteiten, nu haast overal ter wereld, is een heel ander Engels in omloop: academisch Engels. Die taal is een zegen voor de mensheid, want ze stelt onderzoekers uit alle landen in staat om met elkaar over hun vak te communiceren. Ook zakenmensen en toeristen bedienen zich van een variant van het Engels, de zakentaal of de reistaal, en ze kunnen daarmee praktisch overal terecht.

Niemand spreekt thuis of met zijn vrienden Academese, geen kind krijgt het als moedertaal mee.

Tot voor een eeuw vervulde het Latijn de functie van universele geleerdentaal, althans in het Westen. In het Oosten waren Chinees, Perzisch en Arabisch in gebruik. In de loop van de negentiende eeuw werden Frans, Duits en Engels steeds belangrijker als wetenschapstalen. Na 1945 heeft het Engels zijn rivalen steeds verder teruggedrongen.

Academisch Engels is een dode taal. ‘t Is niet dat het vocabulair niet verandert, maar niemand spreekt thuis of met zijn vrienden Academese, geen kind krijgt het als moedertaal mee. Het wordt op schrift alleen gebruikt voor een heel specifiek genre: het wetenschappelijk artikel. In gesproken vorm klinkt het enkel in colleges of werkgroepen en op congressen - een heel gekunsteld milieu, even beperkend als de hoogmis of het seminarie, waar ooit het Latijn morsdood rondspookte. Naast dat levend lijk van het Academisch Engels circuleren tientallen, zo niet honderden varianten van het Engels, de talloze Englishes, die nu tezamen een springlevend World System of English  Lees hier The World System of Englishes vormen, zoals Christian Mair dat heeft genoemd: een subsysteem van het World Language System, waarover ik geschreven heb in Woorden van de Wereld; Het Mondiale Talenstelsel. Amsterdam: Bert Bakker, 2001.

Net als het Middeleeuws Kerklatijn en het Vagantenlatijn (de toeristische variant) is ook Academese een versimpelde vorm met heel eigen conventies en beperkingen. Het is snel en makkelijk te leren, zelfs voor idiots savants uit de exacte wetenschappen of vreemdtalig geremde leerlingen uit de hoge cultuurtalen als Frans, Duits, Spaans of Russisch. Academese is dus een vorm van Basic English, maar juist met een strakke voorkeur voor moeilijke in plaats van simpele woorden in het vocabulair. Daar is het academisch voor. Dus komen er veel woorden in voor van Latijnse oorsprong (vehicle), of Grieks-Romeinse bastaardformaties (automobile) in plaats van woorden van Saksische (Germaanse) origine (car). Die Latijnse woorden zijn immers gangbaar in het hoogopgeleid register van vrijwel alle westerse talen en dus zijn juist de moeilijke woorden voor academici het makkelijkst. Ik lees moeiteloos een wetenschappelijk artikel in het Portugees, ik versta alleen geen woord van een taxichauffeur in Rio.

Academese is dus een vorm van Basic English, maar juist met moeilijke in plaats van simpele woorden in het vocabulair.

Universiteiten in Nederland, in heel Europa, en ook daarbuiten, pressen hun onderzoekers om in het Engels te publiceren en hun docenten om in het Engels les te geven. Dat is een van de paradoxale gevolgen van de Europese eenwording. De EU, die almaar de verscheidenheid van talen looft en de veeltaligheid predikt, doet dat steevast in het Engels. Juist die vrome lippendienst aan de grootst mogelijke variëteit van talen in Europa, streektalen, etnische talen, migrantentalen, brengt precies het omgekeerde teweeg: hoe meer talen, hoe meer Engels. Het universitair uitwisselingsprogramma Erasmus, in naam bedoeld om studenten kennis te laten maken met andere Europese talen en culturen, leidt regelrecht tot het tegendeel: overal (zelfs in Frankrijk) concurreren universiteiten om zoveel mogelijk buitenlandse studenten te werven met Engelstalige opleidingen. Daar komt geen woord Frans, of Duits of Pools aan te pas en die ‘andere cultuur’ is in elk land geheel gestroomlijnd volgens het Amerikaans academisch model. Dat stramien hebben de lidstaten van de EU zichzelf immers vrijwillig hebben opgelegd in de overeenkomst van Bologna (een in de geschiedenis unieke episode, waarbij anderhalf dozijn landen zich vrijwillig onderwerpen aan de zeden en gewoonten van een ander land, dat zoiets niet gewapenderhand heeft afgedwongen, sterker nog, dat er niet eens om gevraagd heeft).

Maar is dat erg?

Zoals gezegd, academisch Engels wordt steeds meer de lingua franca. Daarmee kunnen steeds meer mensen onmiddellijk kennis nemen van de nieuwigheden op hun vakgebied. Dat biedt ook grote voordelen en kansen aan auteurs die een wereldwijd gehoor zoeken, in hun eigen vak. Het stelt studenten in staat her en der colleges te volgen en universiteiten om ook in het buitenland te werven. Daarmee wordt ook de concurrentie groter en valt de bescherming weg die een eigen, kleiner taalgebied zijn auteurs en instituties verschaft. Daarmee doen de dilemma’s van vrijhandel en protectie bekend uit de klassieke economie zich nu ook voor in de academische (en trouwens ook de literaire) wereld. Ik heb ze voor culturele en academische uitwisseling in mijn boek beschreven onder het hoofd: ‘de ongelijke uitwisseling van teksten’. 

Inderdaad, de verhoudingen zijn ongelijk. Nederlanders moeten massaal Engels leren, maar Engelstaligen leren alleen Nederlands in het hoogstuitzonderlijk geval dat een beurs, een baan of een mésalliance hen naar Nederland brengt. De Verenigde Staten zijn een wereldmacht, een hegemoon op vrijwel elk gebied. Nederland is, behalve in de tulpenkweek of de kaas- en chipsmakerij, een vlek op de kaart. En wat erger is, wij kijken op naar Amerika en Amerikanen kijken een beetje neer op ons. ’t Is niet anders. Maar als Nederlandse studenten, docenten en onderzoekers geen academisch Engels zouden spreken, zou die ongelijkheid er niet minder op zijn. Integendeel. 

Wie het gestuntel leest van heel wat academici die schrijven in hun moerstaal, die weet dat er niet veel verloren gaat als zij overgaan op de basale kunsttaal van het Academese.

Er bestaat een opinion chic (dat is Frans voor een mening die voor wellevend en deftig wordt gehouden, ik zeg het er maar even bij): de verbreiding van internationaal, academisch Engels leidt onvermijdelijk tot vervlakking, tot verlies aan diepte en nuance. Daar zit wat in. Maar de vraag is of dat altijd zo erg is. In de exacte vakken gaat het meer om precisie en eenvoud, dan om evocatie en expressie. Daar maakt het dus niet veel uit. In de mensenwetenschappen komt het meer op de schakering aan. Maar veel geleerden in de humaniora boetseren hun betoog ook naar exact model en willen even streng en simpel redeneren. Dan kan dat karig academisch Engels hen juist sterken in de soberheid.

Wie het gekruk aanhoort dat in Nederland vaak voor college door moet gaan en het gestuntel leest van heel wat academici die schrijven in hun moerstaal, die weet dat er niet veel verloren gaat als zij overgaan op de basale kunsttaal van het Academese. Als daarin hun fletse mopjes achterwege blijven is er al veel gewonnen.

Dit is onrechtvaardig tegenover de kathederleeuwen die ook nu nog in Nederland her en der optreden en die hun studenten weten te fascineren met hun voordracht, woordenschat en stijlgevoel, die geestig èn beeldend tegelijk kunnen zijn, en die voor hun beste studenten onvergetelijk blijven. Zij willen hun studenten inspireren, enthousiasmeren, overtuigen, maar vooral naar hun ideeën vormen. Zulke collegehelden beoefenen een ander genre, zij zijn wetenschappelijke redenaars. Dat kunnen zij alleen in hun moedertaal. Als ze het in het Engels moeten zeggen vervallen ze in het gebruikelijk gestamel.

Ook Nederland kent eigen, Nederlandse academische tradities, wetenschappelijke scholen van eigen bodem, inheems literair en levensbeschouwelijk erfgoed, allemaal moeilijk over te zetten in het simplisme van het academisch Engels. Daar zitten weer twee kanten aan: niets is zo verhelderend als een vertaling van teksten die nu juist bij uitstek taalgebonden, historisch geworteld, contextueel bepaald zijn. Juist wat vanzelfzwijgend was, wat zonder verder nadenken werd opgesnoven, moet dan woord voor woord worden uiteengezet. Maar vooral dat wezenlijk-Nederlandse, dat van oudsher eigene, lijkt onbeduidend en kleinsteeds, en raakt uiteindelijk in onbruik en vergetelheid, wanneer eenmaal de wereldtaal, het Engels, het hoogste woord krijgt.

Naarmate de academici in hun onderwijs en in hun publicaties steeds meer overgaan op het Engels raakt het Nederlandstalig publiek meer en meer uitgesloten van de wetenschap.

Studies over lokale omstandigheden, streekhistorie, plaatselijk dialect, over Nederlandse staatslieden, auteurs en geleerden, trekken in het buitenland weinig belangstelling en blijven ook in vertaling grotendeels ongelezen. Zulke onderwerpen hebben een Nederlands lezerspubliek nodig. Dat vereist dus Nederlandse uitgevers en Nederlandse tijdschriften, naast het Engelstalig circuit.

Naarmate de academici in hun onderwijs en in hun publicaties steeds meer overgaan op het Engels raakt het Nederlandstalig publiek meer en meer uitgesloten van de wetenschap. Daarmee groeit de afstand tot die krimpende eentalige achterhoede. De universiteiten worden anglophone enclaves in een samenleving waarin Engels weliswaar alom te hooi en te gras gesproken wordt, maar toch zelden het medium is waarin mensen lezen of converseren.

In een samenleving als de Nederlandse is dit een probleem, maar nog geen ramp. In landen waar maar heel weinig leerlingen doorgaan naar het voortgezet onderwijs en dus ook maar heel weinigen Engels leren is die verengelsing van het academisch leven met het resulterende cultureel isolement wel degelijk een gewichtig bezwaar.

Er is nog een andere opinion chic, of liever een opinion profonde, een diepzinnigheid waar men zich graag op laat voorstaan: ‘elke taal is een wereld op zichzelf.’ Mensen construeren de wereld om zich heen in en door de taal en dus komt met elke taal een andere leefwereld. Vertaling is dan ook nagenoeg ondoenlijk, omdat de wereld in de ene taal zich niet laat herleiden op de wereld in die andere taal. Wie overgaat op het Engels maakt zich daarmee ook een andere wereld eigen. Zo iemand zou dus al een soort van bastaard zijn die in twee onverenigbare werelden leven moet. Vertaling van de ene taal naar de andere is dan in beginsel onmogelijk omdat de ene wereld zich niet in de andere taal laat reconstrueren.

Ik denk dat daar niet veel van aan is. Het is meer een kwestie van geduld: naarmate de sociale omstandigheden waarin de ene taal gesproken wordt meer verschillen, moet je in de andere taal die onder andere verhoudingen functioneert meer uitleggen. Het blijft behelpen; in de titelwoorden van Umberto Eco: Dire quasi la stessa cosa. Op zijn best kun je ernaar streven in de doeltaal bijna hetzelfde te zeggen als in de brontaal.

Het Academese, de variant van het Engels die nu in zwang geraakt is aan de universiteiten, wordt overal onder min of meer overeenkomstige sociale en culturele omstandigheden gehanteerd: universiteiten willen hun praktijken gelijkschakelen, onder druk van ambitieuze bestuurders en onder de pressie van internationale concurrentie (mondiale ranglijsten van universiteiten, wereldwijde citatie-indexen). Daarmee wordt ook het academisch taalgebruik steeds meer gestandaardiseerd: American standard (een merk pisbak, zoals iedereen weet die wel eens op Amerikaans grondgebied staand heeft geplast).

Het langzamerhand universele Academese volgt Amerikaanse criteria en vigeert onder Amerikaanse universitaire verhoudingen.

In die standaard steekt het kernprobleem. Het langzamerhand universele Academese volgt Amerikaanse criteria en vigeert onder Amerikaanse universitaire verhoudingen. Veel van de maatstaven die in dat milieu gelden werken impliciet door in het academisch taalgebruik, niet met zoveel woorden, maar grotendeels onbeseft.

Vrijwel alle invloedrijke tijdschriften (‘impact factor’) zijn Engelstalig en het merendeel wordt uitgegeven door Engelse en Amerikaanse ondernemingen (Een paar Nederlandse en Duitse uitgevers die in het Engels publiceren volgens Amerikaans model weten zich te handhaven). De redacteuren zijn merendeels opgegroeid met het Engels aan Amerikaans universiteiten en de ‘peers’, de vakgenoten die de inzendingen moeten beoordelen, in grote meerderheid ook. Ook in de internationale jury’s die onderzoeksbeurzen of prijzen toewijzen zitten vrijwel alleen Engelstaligen (en dus moeten de voorstellen en voordrachten in het Engels gesteld zijn om enige kans te maken). Het gevolg is dat Academici die internationale erkenning zoeken – en die daartoe ook door hun superieuren worden aangezet – beoordeeld worden volgens impliciete, Amerikaanse maatstaven. De beoordelaars, redacteuren, juryleden zijn zich daar nauwelijks van bewust en beseffen ook niet steeds dat zij het zijn die hiermee beslissen over de kansen op onderzoeksgeld, op benoeming, promotie, vaste aanstelling van de inzenders.

Veel van de Amerikanisering die zich via het Academese in de universitaire wereld doorzet is vooral ridicuul, maar heel wat bestuurlijke bevliegingen en modieuze stromingen hebben wel degelijk schade aangericht. Om maar twee voorbeelden te noemen: de management mentaliteit waarmee de universiteiten worden bestierd, of het marktisme, de waan van de vrije markt, die zoveel economen, ondernemers en politici heeft begoocheld.

Daar is het Academese niet alleen schuld aan, en de Amerikanisering evenmin. Maar wat gezonde Hollandse scepsis kan geen kwaad. En een nuchtere waardering van de eigen Nederlandse taal ook niet. Nederlands aan Nederland is het Nederlands. Dat heeft naast het Engels zijn bestaansrecht.

De KNAW bracht in 2004 een rapport met de knappe conclusie: Nederlands tenzij, Engels mits… Dat is een korte, rake stelregel. In beginsel wordt in Nederland Nederlands gebruikt, tenzij er goede redenen zijn om een andere taal te hanteren. En die zijn er steeds vaker. Engels is evenzeer een mogelikheid, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan is. En ook die doen zich steeds vaker voor. Nederlands blijft de default language, Engels is optional.