In zijn essay ‘Kennis is markt’, levert de socioloog Willem Schinkel kritisch commentaar op de vermeende eisen van de protestbeweging rondom het Amsterdamse Maagdenhuis:
"Verbazingwekkend genoeg brengen zelfverklaarde radicalen of linkse denkers elitaire legitimaties als Bildung veelvuldig naar voren als alternatief voor de manageriële universiteit. En wel als ultieme waarde die schuil gaat achter wat in de praktijk toch vooral bestuurlijk-procedurele eisen zijn. Afgezien van de vraag of Bildung praktisch serieus te nemen is in een tijd van minstens tweeduizend subdisciplines, is het het model waarin de universiteit een nationale ambtelijke elite opleidde en zo de continuïteit in de nationale cultuur garandeerde in ruil voor al even elitair onderzoeksgeld. Bepaald niet een situatie die nu mogelijk of wenselijk is." Willem Schinkel, ‘Kennis is markt’, De Groene Amsterdammer, jaargang 139 (2015: 13), pp. 36.
Schinkel verwerpt de roep om Bildung en pleit ervoor de rol van de universiteit in het ‘cognitief kapitalisme’ dat zich volgens Schinkel aandient, gronding te herdenken. Hoewel Schinkels analyse de plank misslaat wat de protesten betreft (de bezetting van het Maagdenhuis was juist een reactie op de voltooiing van het cognitief kapitalisme en de gevolgen ervan voor de universiteit –en de roep om Bildung klonk vooral in de krantenkolommen buiten het Maagdenhuis), Zie bijvoorbeeld Joost de Bloois: 'The New Spirit of the University' heeft hij gelijk in zijn kritiek op het begrip Bildung.
Het begrip Bildung is allang aangepast aan de vereisten van het hedendaagse, neoliberale kapitalisme
De wijze waarop Bildung steeds luider (na)echoot in het huidige debat omtrent de rol van universitair onderwijs is problematisch. Van Colleges van Bestuur tot de oprichters van de Bildung Academie: iedereen lijkt het erover eens te zijn dat het teken des onderscheids van een volwaardige universitaire opleiding ‘Bildung’ is. Problematisch is dan ook niet zozeer de vermeende roep om Bildung van protesterende studenten en docenten, maar de betekenis die het begrip in de huidige sociaal-economische context heeft gekregen. Schinkel wijst terecht op de ‘elitaire legitimatie’ die in het Bildungsbegrip besloten ligt, maar die is niet zo anachronistisch als Schinkel doet voorkomen. Het begrip Bildung is allang aangepast aan de vereisten van het hedendaagse, neoliberale kapitalisme.
De opmars van het neoliberalisme, sinds de late jaren zeventig van de vorige eeuw, heeft de rol van universiteit radicaal veranderd. De universiteit is niet langer de plek waar de ‘nationale ambtelijke elite’ wordt opgeleid; dat wil zeggen, zij is niet langer een instituut dat, op enige afstand van markt en maatschappij, voorziet in de scholing van de deelnemers aan beide. De huidige universiteit is onmiddellijk onderworpen aan de tucht van de markt: zij dient zich onmiddellijk dienstbaar te maken aan de markt en een maatschappij die naar het evenbeeld van de markt is omgevormd. De universiteit dient haar rendement te bewijzen. Studenten wordt, niet in de laatste plaats door de invoering van het ‘leenstelsel’, opgelegd dat zij hun opleiding beschouwen als een investering in hun carrièrekansen – als een investering die hun human capital doet toenemen.
Het neoliberalisme is de politiek van de privatisering: maatschappelijke instituties als de universiteit hebben alleen bestaansrecht wanneer zij zich dienstbaar maken aan het vergaren van (privé-)kapitaal. Vandaar de eis om ‘valorisatie’: uiteindelijk is alleen dat onderzoek legitiem dat, bijvoorbeeld door patenten, op de markt levensvatbaar blijkt. Vandaar ook dat het aangaan van een studieschuld de neoliberale rite de passage naar de volwassenheid is: de keuze voor je studie, de keuze voor je werk, mag louter nog economische, en daarmee volstrekt individuele, motieven hebben (afgedwongen door de noodzaak je schuld af te lossen). Het neoliberalisme is, in de kern, antiburgerlijk, antimodern en antidemocratisch: het breekt met de idee van de samenleving als gedeeld project, en bijgevolg met dat van de burger die, als volwaardig politiek subject, aan die collectieve inspanning deelneemt en hiervoor opgeleid moet worden. Het neoliberalisme breekt met het moderne universalisme, met de moderne gelijkheidsgedachte: het is de politiek van de ongelijkheid - de wetten van de markt schrijven immers de maximalisatie van kapitaalvergaring voor (vanzelfsprekend in privéhanden); de markt kent winnaars omdat zij talloos veel verliezers kent.
Bildung heeft alleen betekenis in een democratische context waar burgers als politieke subjecten hun plek in de publieke ruimte mogen opeisen
Staat het begrip Bildung hier niet haaks op? Hoe problematisch het 19e en 20e eeuwse burgerlijke universalisme ook was, het Bildungsideaal betrof de vorming van een burger die politiek mondig en sociaalvaardig moest worden, zodat zij aan een democratische samenleving kon deelnemen, juist door zichzelf te kunnen plaatsen in de geschiedenis, cultuur en wereld. Dit ideaal veronderstelt, in potentie althans, een democratische openheid – dat wil zeggen: een politieke en maatschappelijke onbepaaldheid, een marge voor verandering – die door het neoliberalisme simpelweg niet langer toegestaan wordt: de neoliberale maatschappij valt samen met de markt, al waar zij uit bestaat staat in dienst van de ‘economische groei’, die een andere term is voor de accumulatie van privékapitaal. Is de huidige aandacht voor Bildung dan niet een terechte poging terug te keren naar de waarden van het democratisch burgerschap?
Zoals de filosofe Wendy Brown laat zien in haar boek Undoing the Demos: onder het neoliberalisme zijn veel van de termen van de politieke moderniteit – democratie, burger, staat – behouden, maar hun betekenis is uitgehold, omgebogen in tegenovergestelde richting. Wendy Brown, Undoing the Demos, New York: Zone Books, 2015 Dat geldt zeker voor de huidige betekenis van Bildung: in de context van het neoliberale privatiseringsproject is Bildung niets meer dan een economische niche. Bildung is te koop, voor wie het zich veroorloven kan. Het klassieke Bildungsideaal, zoals dat ten grondslag lag aan het liberal arts-model, is verworden tot het verdienmodel van de university colleges. Bildung is nauwelijks te onderscheiden van die andere neoliberale sleutelterm, ‘excellentie’ - Bildung voor het CV. In het beste geval: Bildung als lifestyle product voor de creatieve klasse van morgen. De literatuurwetenschapster Gayatri Chakravorty Spivak stelt dat de geesteswetenschappen, waarmee het Bildungscurriculum onlosmakelijk verknoopt is, vandaag eenzelfde status hebben als opera: een niche waaraan de elite van het geld, de enige die ons nog rest, enig prestige aan denkt te ontlenen. Zie Gayatri Chakravorty Spivak, An Aesthetic Education in the Era of Globalization, Cambridge, Massachusetts: 2013 In een neoliberale context verwordt het Bildungsideaal tot niets meer dan kritisch denken als gadget voor de 1%.
In een neoliberale context verwordt het Bildungsideaal tot niets meer dan kritisch denken als gadget voor de 1%
Het klassieke Bildungsideaal heeft alleen betekenis in een democratische context: die van een staat die gelijkheid niet louter met de mond belijdt, een waarin burgers daadwerkelijk politieke subjecten zijn die hun plek in de publieke ruimte en politieke arena mogen opeisen. In onze huidige neoliberale context, die democratie vereenzelvigt met markt, burger met klant (die het overigens altijd aflegt tegen economische stakeholders), die ongelijkheid niet alleen aanvaardt maar doelbewust vormgeeft, is dat ideaal volstrekt hol –hoogstens een luxeproduct. Voor wie zich het niet kan veroorloven zijn er de 21st century skills: de vaardigheid flexibel te zijn, altijd inzetbaar, altijd te beantwoorden aan de eisen van de markt, volledig te mobiliseren te zijn. Was het doel van Bildung, in theorie en potentie nochtans, om volwaardige deelnemers aan het sociale en politieke spel op te leiden, de 21st century skills brengen slechts fundamentele passiviteit voort: de enige echte vaardigheid is permanente beschikbaarheid.
In een recent interview zegt Spivak dat zij het als haar taak ziet om, als geesteswetenschapper aan een prestigieuze Amerikaanse universiteit, ‘good rich people’ op te leiden die weten om te gaan met ‘bad rich people…’. Wellicht is Spivaks even pessimistische als minimalistische opvatting van de actieradius van het kritisch denken vandaag wel een betere dan het valse universalisme van het Bildungsbegrip, dat allang niet meer is dan een accessoire voor de nieuwe, planetaire elite (hoe goed de bedoelingen soms ook zijn). Een denken dat daadwerkelijk kritische geesten voortbrengt, is zich vooraleerst bewust van de rol die het in de neoliberale politieke, economische en culturele globalisering toebedeeld heeft gekregen en hoezeer die haar speelruimte vernauwd heeft. Zo’n denken vraagt om een nieuwe naam.