“Hoe kunnen we onszelf vleien door te denken dat we 400 jaar lang een imperium zijn geweest, maar dat dat geen sporen zou hebben achtergelaten in onze geschiedenis, in onze taal, in de manier waarop we over onszelf en anderen nadenken?”
Het waren de woorden van Gloria Wekker, sociaal en cultureel antropoloog gespecialiseerd in gender en ras, en de enige zwarte vrouw die zich in Nederland ooit professor heeft mogen noemen. Op uitnodiging van de University of Colour sprak ze in een overvolle zaal in het bezette Maagdenhuis, De hele lezing van Gloria Wekker is hier te beluisteren. De auteur van deze bijdrage is overigens zelf ook betrokken bij de University of Colour. in de aanloop naar de publicatie van haar aankomende boek White Innocence: Paradoxes of Race and Colonialism. Haar bevindingen laten zien dat de Nederlandse media, cultuur en overheid doordrenkt zijn met racisme. “Ras moet zeer stevig in de Nederlandse culturele verbeelding zijn geplant om zulke virulente en systematische psychische residuen te hebben achtergelaten,” aldus Wekker.
In haar speech verwees Wekker naar een nationaal onvermogen om het Nederlandse slavernijverleden onder ogen te komen. Een werkgroep van de Verenigde Naties suggereerde in de zomer van 2014 ook dat een gebrek aan kennis over het koloniale- en slavernijverleden racisme en intolerantie voeden. Waar komt deze blinde vlek vandaan?
Daarvoor moeten we terug naar het onderwijs. De socioloog Melissa Weiner onderzocht onlangs tweehonderd Nederlandse geschiedenisschoolboeken en bevond dat slechts de helft van de boeken historische zwarte slavernij benoemen. Ook de nalatenschap van slavernij lijkt onbespreekbaar: slechts zes van die tweehonderd boeken noemen Keti Koti, de jaarlijkse slavernijherdenking; geen enkel boek bespreekt racisme in relatie tot de slavenhandel; en slechts één boek noemt hedendaags racisme in Nederland. Weiner liep bovendien twee maanden mee in een Amsterdamse basisschoolklas waarin slechts twee mensen wit waren. Eén daarvan was de docent die, hoewel hij getraind was in lesgeven aan etnische minderheden, Nederland niettemin regelmatig contrasteerde met niet-Westerse landen: die zouden allen arm, vies, chaotisch en vol met criminaliteit zijn. Vaak waren dit dezelfde plaatsen waar de voorouders van zijn leerlingen vandaan kwamen.
De universiteit is een cruciaal strijdveld voor de aanpak van racisme. De afkeur van ‘andere’ denkwijzen binnen de academie beïnvloedt naast universitair onderzoek immers ook overheidsbeleid, en hoe Nederland in bredere zin omgaat met racisme.
Op universiteiten is de situatie niet veel beter. De vele historische projecten over ‘ontdekkingsreizen’ en de ‘Gouden Eeuw’ leggen de nadruk meestal niet op de nalatenschap van deze donkere periode in onze geschiedenis, maar op een romantiserend nationalisme. Zo schrijft de Rijksuniversiteit Groningen over de VOC: “Het moet fantastisch zijn geweest! Wij, als klein land, bepaalden in de 17e en 18e eeuw de wereldhandel.”
Het is zo bezien niet verwonderlijk dat iemand als Gloria Wekker van jongs af aan vervreemd is geweest van het Nederlandse onderwijs. “Wat ik aan het leren was sprak niet tot me, het ging niet over mijn geschiedenis.” Toch bleef Wekker hoge cijfers halen en veroverde ze uiteindelijk een positie als hoogleraar. Eenvoudig was dit echter niet: “Ik kan talloze voorbeelden geven, alleen al uit mijn eigen ervaringen, van hoe een persoon van kleur systematisch wordt ondergewaardeerd.” Ze werd regelmatig aangezien voor koffiedame of garderobewerknemer; even vaak werd aangenomen dat ze vanwege haar uiterlijk tot professor was benoemd; uitstekende papers werden bij voorbaat van fraude verdacht; en witte mannen met lagere cijfers kregen als eerste promotie.
In Nederland lanceerden vier vrouwelijke academici onlangs de website Athena’s Angels, waar ze verhalen en studies over universitair seksisme verzamelen. Terecht, zo lijkt het: vrouwelijke hoogleraren, wier aantallen jaarlijks worden gepubliceerd, representeren slechts zeventien procent van de ruim 5000 hoogleraren in Nederland. Ongelijkheid wat betreft ras- en haar intersecties met seksisme- kan binnen de academie echter niet op dezelfde aandacht rekenen. Onderzoek is er nauwelijks en cijfers worden simpelweg niet bijgehouden. Gloria Wekker deed in 2007 zelf een sneeuwbalonderzoek om een indruk te krijgen van het aantal vrouwelijke professoren van kleur. Veel landen categoriseren etnische identiteiten op verschillende wijzen, waarbij over het algemeen ook een imperfecte poging wordt gedaan om mensen van kleur als bevolkingsgroep te onderscheiden van witte mensen. In Nederland wordt hiervoor de stigmatiserende term 'niet-westerse allochtoon' gebruikt. De manier waarop die categorien zijn samengesteld komen niet perfect overeen met de groep 'mensen van kleur.' Voor het gemak — en om stigmatiserende termen te vermijden — zal ik in deze artikel-reeks echter toch 'mensen van kleur' als vervangterm gebruiken. Het resultaat was op één hand te tellen.
Het in Nederland dominante discours van kleurenblindheid: "Wij doen niet aan ras."
In andere landen worden cijfers wel bijgehouden. Zo weten we dat 16 procent van de professoren in de Verenigde Staten van kleur zijn (tegenover 36 procent mensen van kleur in de populatie), nog geen acht procent in het Verenigd Koninkrijk (tegenover 13 procent) en 24 procent in Zuid-Afrika (tegenover 91 procent). In de Verenigde Staten bestaat tevens een zekere mate van voorkeursbeleid. De noodzaak hiervan is echter nooit vanzelfsprekend geweest voor het gros van de witte bevolking. Zo bevond een opiniepeiling in de Verenigde Staten uit 1962 — twee jaar voor de afschaffing van rassensegregatie — dat 85 procent van de witte Amerikanen dacht dat zwarte kinderen een gelijke kans hadden op een goede opleiding. Dat percentage is de afgelopen decennia nauwelijks veranderd.
Deze tegenstelling tussen percepties van gelijkheid en de realiteit is in de afgelopen vijftig jaar niet verdwenen: in 2013 representeerden vrouwen van kleur nog altijd slechts 4,8 procent van het Amerikaanse professoraat. Velen van hen deelden hun verhaal in de academische bundel Presumed Incompetent: The Intersections of Race and Class for Women in Academia uit 2012. Het boek staat vol met eindeloze confrontaties met studenten, collega’s en managers die deze vrouwen eerder als mascottes of verleidsters zien dan als serieuze academici. Elk van hen moest twee, soms wel vier keer zo veel publiceren als witte collega’s om te kunnen overleven. Tenminste, als ze al de ruimte voor onderzoek kregen: een overmatige belasting met onderwijstaken — een potentieel doodvonnis voor een academische carrière — kwam vaak voor.
Toch wordt in Nederland met enig optimisme over de Angelsaksische academie gesproken. Gloria Wekker stelde zelfs dat haar promotietraject in de Verenigde Staten haar ogen had geopend. “De keizer had geen kleren meer aan,” dacht ze bij terugkomst in Nederland. Hoewel problemen in de Verenigde Staten groot zijn, heeft de aanpak van racisme daar allang een institutionele vorm aangenomen.
In Nederland daarentegen is het discours van kleurenblindheid nog altijd dominant: “wij doen niet aan ras.” In academische kringen gebeurt dit vrij expliciet: onderzoek naar racisme, kolonialisme en het slavernijverleden beperken zich tot een handvol projecten, voornamelijk buiten de muren van de universiteit. En zelfs deze projecten zijn tanende: Het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (Ninsee), dat in 2003 naar aanleiding van protest door de Surinaamse gemeenschap was gesticht, verloor onlangs alle subsidies. Onderzoek naar etnische minderheden als object van studie wordt wel in groten getale gepubliceerd, maar dit gebeurt over het algemeen zonder enige inspraak van de gemeenschappen die onderzocht worden: het onderzoek geschiedt als het ware ‘over hen, maar niet met hen’.
Onderzoek naar minderheden geschiedt 'over hen, niet met hen'. Ervaringen van mensen van kleur worden expliciet weggezet als ‘subjectief’.
Kwame Nimako en Philomena Essed, in Nederland geboren academici nu werkzaam aan Berkeley University respectievelijk Antioch University in de VS, traceerden de oorsprong van deze dynamiek naar de gevolgen van de Molukse Treinkaping van 1976. De overheid reageerde destijds met de stichting van een Departement Minderhedenbeleid onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat vervolgens verscheidene onderzoeksinstituten financierde. Het eerste instituut was het Centrum voor Race and Ethnic Studies (CRES), geleid door de Britse zwarte professor Chris Mullard. Onder zijn leiding werd het CRES het meest diverse onderzoeksinstituut dat Nederland ooit gekend heeft. “Destijds was er nog nauwelijks expertise op dit gebied in Nederland, dus ze moesten Mullard wel aannemen,” vertelt een professor die werkzaam was bij het CRES.
In de daaropvolgende jaren gebruikten vele witte academici het vrijgekomen onderzoeksgeld echter om hun eigen carrière op te bouwen. Toen het CRES na tien jaar moest worden overgenomen door de Universiteit van Amsterdam stelde het bestuur dat het geld op was, en werd het Centrum gesloten. Amper een jaar later opende de UvA echter een nieuw centrum, het Instituut voor Migratie en Etnische Studies, met een aanzienlijk hoger budget dan haar voorganger en onder leiderschap van Rinus Penninx, een witte man en voormalige ambtenaar. “We werden dus gewoon voorgelogen,” stelt de anonieme CRES-veteraan: het incident is tekenend voor de vriendjespolitiek tussen een clubje voornamelijk witte mannen binnen de academie en de overheid die onderling baantjes verdelen, ook als dit ten koste gaat van een onderzoeksinstituut geleid door mensen van kleur. Deze ons-kent-ons relatie wordt ook door insiders als buitengewoon intiem beschreven.
Karakteriserend voor de ‘minderheden onderzoeksindustrie’ is dat enkel de etnische minderheden worden geproblematiseerd, terwijl de meerderheid ongeschonden blijft. Het lot van het CRES spiegelde ook de overgang van ‘minderhedenbeleid’ naar ‘allochtonenbeleid’, gepaard met vergaande bezuinigingen op subsidies voor minderhedenorganisaties. “Alle wederkerigheid ging de deur uit, we werden vreemdelingen die ingeburgerd dienden te worden,” stelt de anonieme CRES-veteraan. Hij merkt op dat de voorheen populaire notie van een soort ‘gelijkwaardige culturele botsing’, het uitgangspunt van het oude minderhedenbeleid, ook de lading niet dekte omdat het uitging van gelijke machtsverhoudingen. “Maar op zijn minst hadden we een goed startpunt voor een zinvol gesprek.”
Vandaag de dag is een publiek gesprek over racisme volledig taboe. Lees hier een goede uitleg over het verschil tussen etnische discriminatie — momenteel het dominante vertoog in Nederland — en racisme Probeer één recent overheidsdocument te vinden waar het woord in voorkomt — het zal je niet lukken. Verrassend is dat niet. In de jaren ‘80 besloot een overheidsrapport- dat de onderzoeksagenda van Nederland moest sturen- al dat racisme irrelevant was. Om tot die conclusie te komen werden de ervaringen van mensen van kleur expliciet weggezet als ‘subjectief’ en baseerde het literatuuronderzoek zich vrijwel uitsluitend op witte auteurs. Veel is er sindsdien niet veranderd. Een van de voorzitters van de nieuwe Nationale Wetenschapsagenda die dit jaar gepubliceerd is stelde tevens dat Nederland “geen omvangrijke geschiedenis van geweld tegen een specifiek ras” heeft. Ook de Wetenschapsagenda zelf rept niet over racisme als een vraag die door de wetenschap zou kunnen worden aangepakt. Over het onderzoek naar minderheden heeft de anonieme CRES-veteraan dan ook weinig positiefs te zeggen: “Ze volgen slechts overheidsbeleid. Na de dood van Van Gogh werden ze allemaal experts in Moslimradicalisering. Dat is gewoon opportunisme.”
We kunnen constateren dat mensen van kleur nog altijd worden geconfronteerd met racisme in het hoger onderwijs — en dat professoren van kleur hierdoor nog erg schaars zijn, zeker in Nederland. Tegelijkertijd zien we dat professoren van kleur vaak andere perspectieven met zich mee brengen dan hun witte collega’s. De afkeer van lichamen van kleur binnen de academie is dan ook vervlochten met een verwerping van andere, expliciet antiracistische, denkwijzen. Dat is natuurlijk kwalijk op zichzelf, maar universitair onderzoek omtrent etniciteit beïnvloedt ook het overheidsbeleid richting andere instituten — en hoe Nederland in bredere zin omgaat met racisme. Daarom is de universiteit een cruciaal strijdveld voor de aanpak van racisme. In deel twee van deze serie zullen we kijken naar die politieke strijd- en de motivaties van studenten om te participeren in dat protest.