In Dear university, let's talk diversity!


Kolonialiteit, of de Europese cultuur.


In het laatste deel van zijn drieluik gaat Chris de Ploeg in op de koloniale wortels van de problemen die de studenten en academici uit eerdere delen trotseren. Hun diepe kritieken op eurocentrische kennis en de honger naar andere kennis zijn een pleidooi voor een nieuwe, dekoloniale universiteit.

beeld Roland van Dierendonck


Deel of lees later...

Like dit op Facebook

  • Instapaper

Lees ook het eerste deel en het tweede deel van dit drieluik.


Genocide kent twee fasen: één, vernietiging van het nationale patroon van de onderdrukte groep; de ander, oplegging van het nationale patroon van de onderdrukker.” Dit schreef de Pools-Joodse advocaat Raphael Lemkin in Axis Rule in Occupied Europe, waarin hij het woord ‘genocide’ voor het eerst aan de wereld introduceerde. Lemkin’s concept was breder dan regelrechte uitroeiing. Hij zag ook een genocidaal proces in de aanvallen van Nazi-Duitsland op de politieke, economische, sociale en culturele structuren van bezet Europa.

Niet toevallig doet zijn analyse denken aan een recente uitspraak van de waarheidscommissie in Canada: meer dan honderd jaar lang werden inheemse kinderen van hun families gestolen en in Christelijke internaten gestopt, waarvan de laatste pas in 1996 zijn deuren sloot. Het openlijke doel van deze internaten was de vernietiging van de inheemse levenswijze. De commissie noemde het een ‘culturele genocide.’

Canada was zeker niet het enige land dat koloniaal onderwijs aan inheemse volkeren oplegde en hun kennis systematisch probeerde te vernietigen. Nog duidelijker is dat bij de massale verbranding van geschriften van de Maya’s. Dit soort praktijken waren wijdverbreid Zie ook dit artikel van Ramón Grosfoguel en vormen een cruciaal en universeel onderdeel van het Westerse kolonialisme. Daarover gaat dit derde deel. 


De eerste universiteiten in Afrika — die van Makarere, Ibadan en het toenmalige Rhodesië — waren allemaal colleges van de Universiteit van London. Ze waren gesticht om koloniale bestuurders op te leiden,” vertelt Sabelo Ndlovu-Gatsheni, professor in dekoloniale studies en hoofd van het Zuid-Afrikaanse geschiedenisinstituut aan de Universiteit van Zuid-Afrika. “Diezelfde mensen werden de eerste presidenten van Afrika.” Een eeuw van kolonisatie had de Afrikaanse bevolking geïndoctrineerd om te geloven dat vooruitgang enkel in het Westen lag. Leiders werden grotendeels gekozen op basis van hun kennis van Europese talen en hun verdiensten aan de Westerse academie.

Volgens Ndlovu-Gatsheni is hier weinig verandering in gekomen: zo pronkt zelfs president Mugabe met zeven universiteitsgraden. Het falen van Afrikaans leiderschap wijdt Ndlovu-Gatsheni grotendeels hieraan. “Neem de Westerse politieke filosofie. Je begint bij Plato, dan kom je bij Machiavelli, Hobbes, Nietzsche en tot slot ga je naar Clausewitz. Wat is hun conceptie van politiek, van oorlog? Ze vertellen je dat politiek de wil naar macht is. Je moet de macht veroveren en behouden ten koste van alles. Veel Afrikaanse leiders lezen Machiavelli als de Bijbel — wees manipulatief, wees een leugenaar — en vervolgens zeggen Europeanen dat we manipulatieve leiders hebben door onze Afrikaanse cultuur!”

“Kolonialisme was geen gebeurtenis, het was een ‘beschaving’. En die is blijven voortbestaan,” onderstreept Ndlovu-Gatsheni. Om dat voortbestaan van kolonialisme te doorgronden sprak ik met Rolando Vazquez, universitair hoofddocent aan University College Roosevelt in Middelburg. Vazquez maakt een onderscheid tussen kolonialisme en kolonialiteit. Toen de Europeanen gebieden koloniseerden namen ze niet simpelweg de macht over, maar legden ook een economische, politieke en spirituele structuur op, een wereldbeeld, een manier van bestaan. Die structuur was, onder andere, racistisch, seksistisch, queerfobisch, antropocentrisch en kapitalistisch, en hoewel die eigenschappen niet uniek waren voor Europa, waren ze lang niet zo wijdverspreid als ze nu zijn. Het opleggen van zulke koloniale structuren noemt Vazquez kolonialiteit. Hoewel kolonialisme — de historische periode van kolonisatie — voorbij is, blijft kolonialiteit voortbestaan. “Het begin van de moderniteit valt samen met het koloniale tijdperk. Er is simpelweg geen project van Westerse ‘beschaving’ zonder kolonialiteit.’’ Bedenk wel dat die kolonialiteit werd opgelegd met weergaloos veel geweld. Hoewel schattingen flink uiteenlopen is duidelijk dat meer dan honderd miljoen mensen zijn vermoord door alleen al de trans-Atlantische slavenhandel, de invasie van Amerika en de kunstmatige hongersnoden in India.

Die kolonialiteit werd destijds gerechtvaardigd met een veronderstelde inferioriteit van de inheemse bevolking die op zijn beurt gebaseerd was op een zogenaamd gebrek aan denkvermogen. De meditaties van Descartes zijn volgens veel dekoloniale wetenschappers cruciaal in die redenering. “Ik denk dus ik ben” en daarom zijn zij die niet denken, geen — of toch zeker mindere — mensen. Maar het denkvermogen van die inheemse bevolking deed toch niet onder voor dat van die witte, Europese mannen? Juist dat leek de crème de la crème van de Europese intelligentsia te betwijfelen:

De heer Hume daagt iedereen uit om ook maar één voorbeeld te noemen van een neger die enig talent heeft getoond. [Er] bestaat er geen enkele die in iets groots is geslaagd, het zij in de kunsten en de wetenschappen of op een andere noemenswaardig vlak. (…) Het verschil tussen beide rassen is daarom een essentiëel verschil: Het lijkt even groot te zijn, zowel wat betreft de capaciteiten van het denkvermogen, zo ook dat van de kleur

Aldus Immanuel Kant, met een verwijzing naar zijn al even beroemde collega. Meer daarover lees je in dit artikel: Kants's Racism Of neem Voltaire, over zwarte volkeren, “Het is een grote vraag of ze afstammelingen zijn van apen, of dat de aap van hen komt.”


Hopelijk is dit alom bekend: het werk van veel van de meest prominente Westerse denkers is bezaaid met racistische en seksistische opmerkingen. Toch worden deze uitlatingen vaak toegeschreven aan de tijdsgeest, en zijn ze kennelijk irrelevant voor de rest van een oeuvre.

Niet iedereen accepteert die analyse. Sommigen zien dat racisme en seksisme als symptomen van een alomtegenwoordige ideologie in het Westerse denken. De vanzelfsprekendheid van die ideologie blijkt uit een simpel voorbeeld. Vrijwel alle academici in de sociale- en geesteswetenschappen onderschrijven dat de moderniteit in Europa is opgekomen. Er is echter een brede documentatie ontstaan, grotendeels samengevat in John Hobsons The Eastern Origins of Western Civilization, die een ander verhaal vertelt. Dat verhaal laat zien, dat het merendeel van de innovaties die worden geassocieerd met de moderniteit zijn toegeëigend uit gebieden buiten Europa. Sterker nog, volgens de standaarden van de moderniteit was Europa duizend jaar lang een achtergestelde uithoek, en werd zij pas halverwege de 19de eeuw dominant. Om dat punt te bereiken moest een enorm handelstekort met China worden betaald met zilverplundering uit Amerika en de Trans-Atlantische Slavenhandel, gerechtvaardigd door de overtuiging dat moderniteit uniek was aan Europa en de rest van de wereld primitief was.

In deze context lijken theorieën als die van Weber, die de opkomst van de moderniteit aan een Europees-Protestantse werkethiek en een ‘rusteloze rationaliteit’ toeschreef, zeer ideologisch geladen. Let wel,Weber stond zelf erg kritisch tegenover de moderniteit. Dat maakt hem een uitstekend voorbeeld van een stilzwijgend eurocentrisme: aannames die al honderden jaren zijn vervlochten met percepties van witte superioriteit worden gedeeld door academische stromingen die lijnrecht tegenover elkaar lijken te staan. Volgens Ndlovu-Gatsheni is hier in essentie weinig aan veranderd. “Eerst waren we theologisch inferieur, toen konden we niet filosoferen, daarna kwamen ze onze schedels meten om te bewijzen dat we biologisch minderwaardig waren en nu is dan de Afrikaanse cultuur schuldig. 500 jaar lang staan de conclusies al vast en wordt achteraf naar bewijzen gezocht. Dat is ideologie.”


Inspanningen van academici als Hobson, die de mythe van een uitsluitend Europese moderniteit trachten te ontkrachten, worden door Ndlovu-Gatsheni echter maar terughoudend gewaardeerd. Eeuwenlang gebruikte Europa de maatstaf van de moderniteit om menselijkheid aan zichzelf toe te kennen en aan anderen te onthouden. Ndlovu-Gatsheni voelt niet de behoefte om bevestiging te vinden in diezelfde maatstaven.

In zulke maatstaven kan je namelijk ook een ideologische lading zien, in hun waardering van de verschillende wetenschappen en verschillende soorten kennis. Prestige valt normaliter samen met kwaliteiten die geassocieerd worden met witte masculiniteit. Zo wordt onderzoek geprezen boven lesgeven, worden de sociale wetenschappen boven de geesteswetenschappen gesteld en de natuurwetenschappen weer boven de sociale. Ook binnen vakgebieden als economie zijn de ‘hardere’ wiskundige varianten hegemonisch. Daarover schreef David Hollanders eerder een bijdrage.

Het bestaan van die scheidslijnen wordt gezien als onderdeel van de kolonialiteit. Roberto Hernandez, universitair hoofddocent in Etnische Studies bij San Diego State University, stelt dat denkers zich vroeger bezig  hielden met het ware, het goede en het schone. Toen eiste de filosofie het ware en het goede op, het schone werd exclusief terrein van religie. Vervolgens verkondigden enkel de natuurwetenschappen het ware, het goede werd terrein van de geesteswetenschappen. Tot slot werd het ware weer in stukken gehakt door de sociale wetenschappen. Over honderden jaren raakte de wetenschap zo gefragmenteerd dat haar relatie met de werkelijkheid in het geding kwam. “Het is niet zo dat ik een deel van de dag mijn economische zelf ben, en een ander deel van de dag mijn spirituele of politieke zelf,” vertelt Hernandez. “Als wetenschapper houd ik me bezig met het ware, het goede en het schone, daar zou geen contradictie moeten zitten.”

“De vraag die niet gesteld wordt is voor wie en voor welk doel die kennis eigenlijk is. De meeste kennis dient namelijk de implementatie van machtsstructuren,” vertelt Vazquez. Het klopt dat wetenschap diepe banden heeft met veel dubieuze industrieën. Zo draagt vrijwel elke Nederlandse universiteit bij aan de wapenindustrie en gebruikt de AIVD universitaire vakken om werknemers te rekruteren. Aan de andere kant van de oceaan schepte Sharon Foster, woordvoerster voor de CIA, zelfs eens op dat de CIA “genoeg professoren onder contract heeft om een grote universiteit te bemannen.’’ Vazquez doelt echter niet alleen op militarisme. Hij geeft het voorbeeld van een windpark dat onlangs in Mexico is gebouwd. “Die projecten worden door grote corporaties uitgevoerd in samenwerking met de staat. Als je langs de inheemse gemeenschappen gaat waar dit gebeurt zie je dat ze van hun land zijn verdreven waar ze honderden, soms wel duizenden jaren hebben geleefd. Ze worden gedwongen om contracten te tekenen in een taal die ze niet begrijpen. Mensen die zich verzetten zijn vermoord door paramilitaire en staatstroepen. Natuurlijk is windenergie een goede wetenschap, maar hoe wordt die kennis vervolgens geïmplementeerd?”

Inheemse volkeren bestaan samen uit nog ongeveer 400 miljoen mensen. Vazquez: “We moeten uit hun kennis putten, omdat zij nog grotendeels buiten de kolonialiteit vallen. Er zijn geen moderne oplossingen voor problemen die voorvloeien uit moderniteit.” In sommigen landen begint inheemse invloed weer te gelden. Zo heeft Ecuador onlangs op basis van inheemse kennis natuurrechten opgenomen in haar grondwet. De belangrijkste kennis uit Afrika traceert Ndlovu-Gatsheni in de pre-koloniale conceptie van radicale pluraliteit, grenzeloosheid en ubuntu, het idee dat een mens alleen kan bestaan in relatie tot anderen. Zowel Vazquez als Ndlovu-Gatsheni erkennen dat inheemse volkeren zeker ook hun eigen contradicties kennen — sommigen wonen bijvoorbeeld ook in ‘moderne’ steden —maar door hun toegang tot pre-koloniale kennis vullen ze een belangrijk gat in de “pluriversiteit” die zij voor ogen hebben.


Dat er nog een lange weg gaan is, zagen we in het eerste deel van dit drieluik al. Racisme en andere vormen van onderdrukking bleken nog steeds van grote invloed op het professoraat en wetenschappelijke onderzoeksagenda’s. De wortels van deze problemen liggen diep in onze koloniale geschiedenis. De moderne universiteit is immers gebouwd door en voor de witte, christelijke, welvarende en imperialistische man.

Zo lang als koloniale onderdrukking is blijven voortbestaan, zo belangrijk is de strijd die de studenten uit het tweede deel ertegen voeren. Gelukkig lukt het soms om de eurocentrische academie open te breken, maar de dekoloniale beweging probeert niet alleen de toegang tot het hoger onderwijs te verbeteren voor onderdrukte groepen. Ze problematiseert vooral ook de kennis die daar honderden jaren is geproduceerd — door zo’n drie procent van de wereldbevolking. Daarvoor moeten we onder ogen zien dat kolonialisme een enorme invloed heeft op de hedendaagse kennisstructuren, en dat veel denkwijzen daardoor nog altijd systematisch buiten de muren van geautoriseerde kennisinstituten worden gehouden.

Als we een nieuwe wereld willen zien moeten we haar eerst kunnen voorstellen. En de mensen die dat in de eerste plaats doen zijn diegenen die geen belang hebben bij de moderniteit, of beter gezegd de kolonialiteit. Naar hen moeten we luisteren. Zoals Frantz Fanon de bijbel citeerde: '"de laatsten zullen de eersten zijn, en de eersten de laatsten." Dat is uiteindelijk waar deze beweging om gaat.