In De universiteit: motor van emancipatie?


Emanciperen of master selecteren? 


Over het belang van universitair beleid

Nu universiteiten strenger kunnen selecteren in de masterfase is juist het toegankelijk houden van masteronderwijs een (intrinsiek) waardevolle profileringskeuze, zo betoogt studentassessor en U20-lid Lianne Schmidt.  

beeld Roland van Dierendonck


Deel of lees later...

Like dit op Facebook

  • Instapaper

Bij de beschouwing van de universiteit als emancipatiemotor is het van groot belang te realiseren dat de universiteit zelf een actieve rol vervult in het al dan niet realiseren van diens emancipatoire potentieel. Juist wanneer deze emancipatiefunctie door maatregelen als het leenstelsel onder druk wordt gezet, groeit het belang van de positionering van universiteiten zelf in dit debat. Een actueel voorbeeld hiervan is de keuzes die gemaakt worden met betrekking tot de toenemende masterselectie.

Sinds vorig jaar zijn universiteiten dankzij de wet ‘kwaliteit in verscheidenheid’ niet meer verplicht om doorstroommasters aan te bieden. Dit betekent dat het niet langer vanzelfsprekend is dat een bachelordiploma toegang tot een aansluitende master garandeert. Universiteiten kunnen kiezen voor extra selectiecriteria, die in praktijk ook wel eufemistisch ‘Additionele Kwalitatieve Toegangseisen’ worden genoemd. Juist in de context van het sociaal leenstelsel is deze masterselectie nog een extra drempel om verder te studeren; naast de financiële ontmoediging worden studenten ook in toenemende mate geconfronteerd met aanvullende eisen, waardoor het volgen en afronden van een masteropleiding minder vanzelfsprekend wordt.

Deze kwestie is ook aan de UvA relevant;  zo valt in het Instellingsplan 2015-2010 te lezen dat de mogelijkheid tot masterselectie ook aan deze universiteit benut wordt. Dit zou studenten stimuleren om tijdens hun bachelor bewuster te studeren en keuzes te maken die aansluiten op een (selectieve) master. De afweging om een master selectief te maken worden hoofdzakelijk op decentraal niveau gemaakt, waar zeker niet alle faculteiten de masterselectie nodeloos omarmen. Wel verschijnen er langzaamaan meer voorbeelden van selectie op basis van motivatie, cijfergemiddelde of bachelorscriptie - ook aan de UvA.

Om te voorkomen dat je daardoor binnenkort naar Groningen moet verhuizen in de zoektocht naar een doorstroommaster, werken universiteiten gelukkig samen om het voortbestaan van doorstroommasters te garanderen in LERU-verband. Juist dit kan echter reden zijn voor faculteiten om wél aan masterselectie te gaan doen; als je te lang wacht loop je namelijk het risico over te blijven als enige faculteit die geen aanvullende mastereisen stelt. In de wandelgangen wordt gesproken over de angst te verworden tot het ‘universitaire afvoerputje van de Randstad’ – aan perverse prikkels is ook in dit geval geen gebrek.

Hoewel uit een eerste interuniversitaire inventarisatie blijkt dat het vooralsnog wel meevalt met het stellen van extra eisen en de omgekeerde ‘race to the bottom’, raakt dit wel direct aan één van de voornaamste redenen om masterselectie mogelijk te maken: de mogelijkheid voor universiteiten om zich meer te profileren. Juist de keuze om masteronderwijs toegankelijk te houden lijkt mij een (intrinsiek) waardevolle profileringsoptie waar niet alleen studenten, maar juist ook de universiteit en de samenleving de emancipatoire vruchten van kunnen plukken.